Geïntegreerde nummeringen
Generatietelling
Reuter/Rottensteiner
Böttcher
Dollarhide/Cole
Rösch
Varianten
Bronnen
Inleiding
De volstrekte scheiding van kwartier- en parenteelnummeringen, lijkt tegen-
woordig achterhaald te zijn. Er verschijnen steeds meer nummeringssystemen die kwartieren en parentelen proberen te integreren. Zelf heb ik vrijwel direct na de start van mijn genealogisch onderzoek, ruim 35 jaar geleden, een eigen geïntegreerde nummering bedacht. Later kwam ik erachter dat anderen daarmee ook bezig waren.
Een verhelderend artikel is te vinden op het Duitse GenWiki door Chris Rotten-
steiner, een uitwerking van zijn eerdere artikel op TiGen. Rottensteiner heeft een testraster ontwikkeld waarin een groot aantal uiteenlopende relaties zijn opgenomen. Natuurlijk bevat het raster niet alle relaties die mogelijk zijn, want dat zou een oneindig aantal opleveren, maar het geeft wel een goed beeld hoe uitgebreid toepasbaar een systeem is.
Generatietelling
Het eerste probleem dat zich aandient bij geïntegreerde nummeringen is de telling van generaties.
Voor de hand ligt om de telling te beginnen bij de proband: hij of zij is de eerste generatie, de ouders van de proband vormen de tweede generatie, de grootouders vormen de derde generatie enz. Als de generaties beneden die van de proband met een min-teken aangegeven worden, dan zijn de kinderen van de proband -1, de kleinkinderen -2, de achterkleinkinderen -3 enz.
Deze manier van tellen is goed te verdedigen en is vergelijkbaar met onze jaar-
telling. Bij het begin van onze jaartelling wordt het jaar 1 voor Christus direct gevolgd door het jaar 1 na Christus. Onze jaartelling kent wel een nulpunt, maar het jaar 0 bestaat niet.
Binnen de genealogie is ook een stroming die de proband aanduidt met generatie 0, de generaties boven de proband zijn dan 1, 2, 3 enz., de generaties beneden de proband -1, -2, -3 enz. Een mooie symmetrische telling, die ook in de astronomie wordt toegepast.
Volgens een artikel op Wikipedia zou een onderscheid gemaakt moeten worden tussen tellen en meten: meten doe je vanaf 0 en tellen doe je vanaf 1. In de dagelijkse praktijk klopt dit, maar ik ben het er toch niet helemaal mee eens. In ons decimale stelsel, dat op meten én tellen van toepassing is, loopt de eerste decimaal weldegelijk van 0 – 9, de tweede van 10 – 19, de derde van 20 – 19 enz.
Zelf erkent Wikipedia enige ambivalentie op dit punt: men onderschrijft het principe van millennia die lopen van 1 tot en met 1000, van 1001 tot en met 2000 enz., maar in hun eigen encyclopedie hanteren zij een indeling van millennia die lopen van 0 tot en met 999, van 1000 tot en met 1999 enz. Zo wordt dat ook gedaan voor centennia en decennia. Dit Engelse artikel op Wikipedia gaat hierop uitgebreid in.
Het generatieprobleem in de genealogie kan geformuleerd worden als: is de proband generatie 1 of moet de proband generatie 0 genoemd worden, en bestaat er wel een generatie 0?
In sommige genealogische nummeringen wordt dit probleem omzeild door de proband buiten de nummering te houden. De proband wordt dan aangeduid met de letter P, de generaties boven de proband worden geteld als 1, 2, 3 enz., de generaties beneden de proband als -1, -2, -3 enz.
Eventueel zou de proband als generatie 1 beschouwd kunnen worden bij klimmende generaties en als generatie -1 bij dalende generaties. Deze nummering ben ik echter nog niet tegengekomen in de genealogie.
Deze website hanteert de eerste methode van generatienummering, analoog aan onze jaartelling. Zie ook Persoonsnummering in genealogische uitvoer (GensData) voor verschillende nummeringen van kwartierstaten.
Reuter/Rottensteiner
Het systeem Reuter/Rottensteiner is in eerste instantie ontwikkeld door Doris Reuter die haar voorstel publiceerde in het artikel Welche Ziffer für den Urgroß-
vater? (Familienforschung 2012/2013, Magazin des Vereins für Computergenea-
logie, blz. 82). Chris Rottensteiner heeft haar systeem uitgebreid geanalyseerd en op grond daarvan aanpassingen voorgesteld. Hierna wordt de aangepaste versie toegelicht.
• Het Kekulé-nummer wordt voorafgegaan door een romeins cijfer dat de generatie aangeeft. De proband krijgt het generatienummer 0. Generaties boven de proband krijgen de nummers I, II, III enz. Generaties beneden de proband krijgen de nummers -I, -II, -III enz. Het Kekulé-nummer en het generatie-
nummer worden gescheiden door een spatie.
• Voor broers en zusters wordt een kleine letter toegevoegd in chronologische volgorde. Bijvoorbeeld, de broers en zusters van II 2 zijn: II 2a, II 2b, II 2c enz. Zijn er meer dan 26 broers en zusters, dan wordt vanaf het begin een cijfer toegevoegd: II 2a1, II 2a2, II 2a3 enz.
• Voor partners wordt een hoofdletters toegevoegd in chronologische volgorde. Eerdere en latere partners van partners worden chronologisch met een extra hoofdletter aangegeven. Bijvoorbeeld: grootvader II 4 heeft twee partners:
II 5 (uit de kwartierstaat) en II 4A; zijn tweede vrouw heeft een partner uit een relatie waarvan niet bekend is of deze eerder of later was en of er sprake was van een huwelijk: II 4A•Z (zie hierna over het terugnummeren en afwijkende relaties).
• Voor kinderen wordt eerst het generatienummer verlaagd, vervolgens wordt het nummergedeelte overgenomen van de ouder uit de lijn van verwanten (dus niet het partnergedeelte met de hoofdletter). Daarna wordt voor ieder kind een kleine letter toegevoegd, in chronologische volgorde per gezin. Bijvoorbeeld, de vader I 2 heeft een broer en een zuster: I 2a en I 2b; de zuster is getrouwd met I 2bA; hun kinderen zijn 0 2ba, 0 2bb, 0 2bc enz.
• Voor ouders van partners wordt eerst het generatienummer verhoogd, vervolgens wordt het nummergedeelte van de partner overgenomen en een nummer toegevoegd volgens de Kekulé-systematiek. Voor grootouders, overgrootouders enz. wordt op dezelfde manier doorgenummerd. Bijvoorbeeld: de proband 0 1 heeft een partner 0 1A, de ouders van de deze partner zijn I 1A2 (vader) en I 1A3 (moeder), de grootouders aan moederskant zijn II 1A6 (grootvader) en II 1A7 (grootmoeder), de overgrootouders aan grootmoeders-
kant zijn III 1A14 (overgrootvader) en III 1A15 (overgrootmoeder).
• Is de chronologische volgorde onzeker, dan wordt teruggenummerd: bijvoorbeeld II 2z, II 2y, II 2x enz. Wijkt de relatie af van de norm (bijvoorbeeld adoptie, onzeker vaderschap, ongehuwd samenwonend), dan wordt direct voor de letter of het cijfer het teken • geplaatst.
Klik op de afbeelding voor een vergroting.
Böttcher
De Zwitserse genealoog Henning Böttcher heeft in 2000 een eigen geïntegreerde nummering gepubliceerd.
• Proband en voorouders worden genummerd volgens Kekulé. Voor broers en zusters wordt een kleine letter toegevoegd, waarbij steeds één letter wordt overgeslagen (om plaats te bieden aan eventuele partners). De broers en zusters van de proband 1 zijn: 1a, 1c, 1e enz.
• Aanverwanten (partners) krijgen een kleine letter direct volgend op hun partner uit de lijn van verwanten: de partner van 1a is 1b, de partner van 1c is 1d enz. Eventuele volgende partners krijgen één of meerdere apostrofs: de tweede partner van 1a is 1b', de derde partner is 1b'' enz.
• Kinderen krijgen het nummer, de letters en de apostrofs van hun aanverwante ouder aangevuld met een kleine letter, waarbij weer steeds een letter overgeslagen wordt. De kinderen van het ouderpaar 2a en 2b' zijn: 2b'a (eerste kind), 2b'c (tweede kind), 2b'e (derde kind) enz. Partners worden weer tussengevoegd: 2b'b (eerste partners van 2b'a), 2b'b' (tweede partner van 2b'a), 2b'b'' (derde partner van 2b'a) enz.
• Voorouders van partners worden weer volgens Kekulé genummerd, waarbij de partner als nummer 1 van een nieuwe kwartier wordt gedacht. De voorouders van partner 2b (gedacht als 2b1) zijn: 2b2 (vader), 2b3 (moeder), 2b4 (grootvader aan vaderskant), 2b5 (grootmoeder aan vaderskant), 2b6 (grootvader aan moederskant), 2b7 (grootmoeder aan moederskant) enz.
• Verwanten van partners en hun voorouders worden volgens dezelfde systematiek doorgenummerd als eerder bij proband en voorouders. Het testraster geeft de onjuiste indruk dat de nummering in aanverwante takken stopt, maar feitelijk kan de nummering eindeloos voortgezet worden.
• Overigens bevat het testraster in de generaties beneden de proband fouten in de nummering van de partners: bij neef 2bba en nicht 2bbc moet de partner van de neef 2bbb zijn; bij zoon 1da en dochter 1dc moet de partner van de dochter 1dd zijn (eventueel mag de apostrof blijven staan). De fouten zetten zich voort in de volgende generaties.
Klik op de afbeelding voor een vergroting.
Dollarhide/Cole
Ontwikkeld door de Amerikaanse genealoog en publicist William Dollarhide in de jaren 90 van de vorige eeuw. Omstreeks 2003 aangepast door Terry Cole.
• Proband en voorouders worden genummerd volgens Kekulé gevolgd door een punt en een nul: proband 1.0, vader 2.0, moeder 3.0, grootouders 4.0, 5.0, 6.0, 7.0 enz
• Broers en zusters worden binnen het gezin genummerd van 1-9 en van A-Z in volgorde van geboorte. De positie van het gezinslid uit de kwartierstaat wordt overgeslagen. Bijvoorbeeld, het gezin met 12.0 uit de kwartierstaat als vierde kind en nog twee jongere kinderen: 12.1, 12.2, 12.3, 12.0, 12,5, 12.6. Bij onzekere volgorde wordt teruggenummerd: 12.v, 12.w, 12.0, 12.x, 12.y, 12.z.
• Partners krijgen een asterix en een chronologisch volgnummer. Bijvoorbeeld, de drie partners van 12.2 zijn: 12.2*1, 12.2*2, 12.2*3.
• Kinderen krijgen het nummer van de ouder uit de lijn van verwanten (dus niet de ouder met asterix) met een volgnummer binnen het gezin. Bijvoorbeeld, de kinderen van nicht 2.21 en haar eerste partner 2.21*1 zijn: 2.211 en 2.212. Het kind uit haar tweede huwelijk met 2.21*2 nummert gewoon door: 2.213 (hier wordt een fout gemaakt in het testraster).
• Voorouders van partners worden na het partnernummer afgesloten met een slash om vervolgens als vanuit een proband genummerd te worden volgens Kekulé. Bijvoorbeeld, de derde partner van 2.3 is 2.3*3, de voorouders van die partner zijn: 2.3*3/2.0 en 2.3*3/3.0 (ouders), 2.3*3/4.0, 2.3*3/5.0, 2.3*3/6.0, 2.3*3/7.0 (grootouders) enz. (in het testraster zijn de punt en de nul ten onrechte weggelaten).
• Broers en zusters van partners en hun voorouders (en de partners van die broers en zusters) worden na het partner- of vooroudernummer doorgenummerd volgens de hierboven beschreven systematiek. Toch is die nummering mij niet helemaal duidelijk. De vrouw van de proband (1.0*1) zou beschouwd moeten worden als de nummer 1 van een nieuwe kwartier, dus volgens deze systematiek: 1.0*1/1.0 en dan zouden haar broers en zusters moeten zijn: 1.0*1/1.1, 1.0*1/1.2, 1.0*1/1.3 enz. Het testraster doet dit anders ook Terry Cole is hierover niet duidelijk.
Klik op de afbeelding voor een vergroting.
Rösch
Siegfried Rösch (15-6-1899, Ludwigshafen am Rhein – 22-1-1984, Wetzlar) was een Duits mineraloog die zich ook met genealogie bezighield. Hij heeft de familie van Johann Wolfgang von Goethe uitgezocht, met in totaal 4200 verwanten. In 1956 publiceerde hij een nummeringssysteem dat hij daarvoor ontwikkelde.
• Het systeem nummert alleen verwanten, geen aanverwanten.
• De proband is Goethe (1); zijn voorouders worden volgens Kekulé genummerd.
• Voor verwanten van Goethe wordt gezocht naar het gemeenschappelijke voorouderpaar. Bijvoorbeeld, de verwant en Goethe hebben de grootouders van Goethe aan moederskant gemeenschappelijk, genoteerd als: (6/7).
• Het aantal generaties wordt geteld dat de verwant verwijderd is van Goethe, in romeinse cijfers. Generaties na Goethe worden met een plus geteld: +I, +II enz. Generaties
voor Goethe worden met een min geteld: -I, -II enz. Bijvoorbeeld, de verwant is uit de tweede generatie na Goethe: (6/7)+II.
• Vervolgens worden alle nakomelingen van het voorouderpaar (6/7) doorlopend en chronologisch genummerd. Is de verwant uit dit voorbeeld de 42ste nakomeling van het voorouderpaar (6/7), dan wordt zijn of haar nummer (met een komma voor het volgnummer): (6/7)+II,42.
• Is de positie van de verwant in de rij van nakomelingen niet zeker, dan wordt de letter a voor het volgnummer geplaatst: (6/7)+II,a42.
Klik op de afbeelding voor een vergroting.